Nadat beide partijen zich in het eerste deel kort maar krachtig hebben gepresenteerd, ontspint zich in deel twee een luchtige dialoog tussen solist en orkest, waarbij de toehoorder af en toe op het verkeerde been wordt gezet. Deel drie breng de rust van een langzaam deel, maar dat is slechts orenschijnlijk want halverwege duikt ineens de onrust op die het hele werk kenmerkt, om even later weer plotseling te verdwijnen. De rust keert weer, maar niet voor lang want deel vier manifesteert zich als een uitgesproken motorische dans waarin de sopraansaxofoon voortdurend wordt opgejaagd. Hij (of zij) probeert via een cadens te ontsnappen, maar wordt door het orkest teruggeroepen. Het uitbundige slot bevestigt nogmaals dat virtuositeit en speelsheid in dit stuk centraal staan.
Zweden was arm maar is betrekkelijk korte tijd (en niet in de laatste plaats door de Tweede Wereldoorlog) zeer rijk geworden. Reden voor de toenmalige en latere regeringen om het land spic and span in te richten. Van de wieg tot het graf werd het land in een type verzorging gedompeld, dat uitsluitend ging en nog steeds gaat over er goed uitzien. Perfect georganiseerd, glad, brandschoon, voor alles een voorziening. Begeleid en gedicteerd door veel regels en wetten. Aan alles is gedacht maar te weinig aan de mensen zelf, alsof ze bij de inrichting per ongeluk de mensen vergeten waren. De Zweden: vriendelijk, verlegen, formeel, op een afstand, bang om te falen, bang om emoties te tonen, contactueel te vergelijken met hun land tussen october en april: ......ingevroren. Veelal (net als de radio en TV) Amerikaans georienteerd.
De natuur is in alle seizoen overweldigend en dwingt een vanzelfsprekend respect af. Het is zo ongeveer het enige verschijnsel in Zweden dat niet geregeld kan en zal worden. Met deze natuur voelen de Zweden zich zeer nauw verbonden. Vooral op 21 juni als de zomer begint. De korte zomer van het noorden. Dan dreunt, stampt, zingt en speelt heel Zweden. Dan komen de trollen (waar veel Zweden in geloven) de bossen uit. Dan is Zweden even los van de welvaartsstaat, dan klinkt het lied van de Midzomer, het lied dat in het Häggsjö-concerto in vele gedaantes een rol speelt. Maar na 24 uur van onafgebroken zingen, spelen, dansen en drinken in de grootse natuur, staat het andere Zweden weer voor de deur.
Die Ruhe auf dem Kande is oft stille Wut, zegt de Duitse dichter Nocalas Born. Zweden, de glimlach van de zomernacht in een groene plastic zak. Over dat Zweden gaat het Häggsjö-concerto. Een concerto, waarin melodieën en speelmanieren uit de Zweedse volksmuziek meedoen en citaten uit Strawinskys Sacre.
Het Häggsjö-concerto is opgedragen aan Eva Potter te Häggsjö en geschreven voor het Amsterdams Blazers Collectief bij zijn eerste lustrum.
Het is een vorbeeld van een divertimento. Een over het algemeen zeer speels en behoorlijk virtuoos stuk. Alle partijen zijn solistisch bezet.Het stuk werd in 1996 in opdracht geschreven van het Ensemble Instrumentale de la Dordogne. Maar toen was het echt heel anders. Het bestond uit drie delen. Ik heb het helemaal herschreven en beschouw het als een nieuw stuk. (Bernard van Beurden)
- Deel 1 is gebaseerd op een door mij zo beminde Estampie-melodie. Alleen de uitwerking is totaal anders dan ik ooit gedaan heb.
- Deel 2 is een wat treurig, verstild gedeelte waarn ik probeer om een rust te creeren. En dat lukt niet en daardoor krijgt het stuk juist spanning. Hoe rustiger je het speelt hoe onrustiger het gaat klinken.
- Deel 3 gaat over een trombone die alleen maar een bes kan spelen. Meer niet. Maar dan wel heel ritmies en motories. De andere instrumenten dwarrelen daar motories en virtuoos omheen. Maar geen van die instrumenten speelt een bes. Dat doet alleen de trombone. Pas in de laatste vier maten komen er wat andere bessen bij en in de laatste maat speelt iedereen een bes.
- Deel 4 is een onvervalste Tarantella, maar wel het meest virtuoze van de vier delen.
Dit stuk werd geschreven in opdracht van de Rotterdamse Kunststichting. Het initiatief daartoe ging uit van twee stijkers die mij vroegen een konsert te schrijven juist voor deze ongewone combinatie, een combinatie van twee verschillende werelden, namelijk die van de lyriek (strijkers bedoelen daarmee doorgaans romantische lyriek) van de strijker, tegenover de soms bijtende direktheid van de blazer (samen met het slagwerk). Het werd dus in vele opzichten een romantisch konsert voor twee strijkers die zangerig optornen tegen een overmacht aan fel attaquerende blazers en slagwerkers. Twee verschillende partijen, die na circa 17 minuten letterlijk en figuurlijk versmelten in C-groot (Bernard van Beurden).
Het eerste deel is gebaseerd op een dansmelodie uit de twaalfde eeuw, estampie geheten. Oorspronkelijk eenstemmig en uitgevoerd met eenvoudig slagwerk, soms op een langliggende toon. De dans komt geleidelijk op gang en maakt de indruk of van alle kanten, heel spontaan, musici komen aanlopen, die ieder op hun eigen instrument meespelen, verdwijnen en weer terugkomen. Soms wordt er samengespeeld in kleine groepen, dan weer is het totale orkest actief. Bij deze dansmelodie voegt zich later een liefdeslied van de Franse dertiende-eeuwse componist Moniot de Paris, en van circa vier eeuwen later een oud Nederlands volkslied: Al die willen de kaap'ren varen, moeten mannen met baarden zijn. Maar dan verlaten we de middeleeuwen: tegen het einde van het eerste deel komen samenklanken uit de twintigste eeuw om de hoek kijken. Na het actuele einde van het eerste deel keren we terug naar de Middeleeuwen.In het tweede deel staat het Salve Regina van de Trappister monniken centraal. Solo-instrumenten spelen deze Gregoriaanse melodie in fragmenten en de rest van het orkest musiceert daar, behalve een fel dramatisch moment, stil en ingetogen omheen.
In het derde deel bevinden wij ons in de Engelse dertiende eeuw. Vanuit alle hoeken en gaten van het orkest wordt de dans opgebouwd. Een dans die steeds feller wordt, en in de slotmaten gezelschap krijgt van fragmenten uit het eerste deel.
Het nieuwe, of zo u wilt, vernieuwende element in Music for a Medieval (K)Night is de ontmoeting op een eigentijdse manier met een voor velen onbekende periode van eeuwen terug, de middeleeuwen (Bernard van Beurden).
Hector Berlioz (ca. 1850) kwam uit een medische wereld. Zijn vader was arts en stond er op dat ook zijn zoon medicijnen zou gaan studeren. Berlioz had geen andere keus, maar na de voltooiing van zijn studie ging hij meteen uitsluitend componeren. Zijn medische kennis - of wat hij er nog van over had - gebruikte hij om zichzelf aan een gezwel in zijn keel te opereren. Het succes was niet overweldigend.
Georg Friedrich Händel schreef ter gelegenheid van de opening van het Foundling Hospital zijn Foundling Hospital Anthem. Een typisch voorbeeld van een geniale schnabbel tussendoor. Kennelijk was Händel in grote tijdnood toen hij het stuk schreef, want de Anthem eindigt met het bekende Hallelujah uit de Messiah. Solo-sopraan en koor zingen een fragment waarin kommer en kwel op de voorgrond staan. Maar achter de wolken schijnt de zon, moet Händel gedacht hebben. Vandaar dat hij in alle haast het Hallelujah erachter plakte.
Ongeveer tweehonderd zeventig jaar later geetft het BovenIJ ziekenhuis een zelfde opdracht. Een werk voor soli- koor en orkest ter gelegenheid van de opening van het nieuwe ziekenhuis. Tekst, muziekmateriaal, het uitvoerend apparaat, de uitgangspunten, kortom de tijden zijn veranderd.
De Witte Kantate kent drie verschillende teksten en drie verschillende typen van muziek.