Op verzoek van het Amsterdams Blazers Collectief schreef ik het tien minuten durende Pelvic Rigidities, dat uit twee delen bestaat die zonder onderbreking aansluiten, maar wel herkenbaar zijn als: langzaam - snel. Het stuk is aan mijn zoontje Charlie-Bo opgedragen en gebaseerd op zijn geboortedatum, 22-11-87. Opvallend aan dit getal is de herhaling van 2 en 1 en dat 22 deelbaar is door 11. Het openingsmotief in het tweede deel, gespeeld door fagotten, pauken, celli en contrabassen, is dit getal en de meeste thema's zijn er afleidingen van; hoorbaar is steeds de toonherhaling, 22-11.Pelvic Rigidities is geschreven voor groot blaasorkest, waarvan ook een strijkersgroep, bestaande uit 4 celli en 2 bassen, deel uitmaakt. Andere opvallende instrumentaties zijn: 8 fluiten, 4 hobo's, 6 hoorns, basklarinetten, contrabasklarinet en 2 contrafagotten.Deel 1 is ook gebaseerd op dezelfde getallen, maar die leverden nu een reeks op, waarin vijf hele-toonsafstanden. De hele-toonreeks werd onder andere dor Debussy veelvuldig gebruikt en was als zijn signatuur zo herkenbaar, dat weinig anderen er gebruik van konden maken zonder op Debussy te lijken. Zoals ook het Bolero-ritme van Ravel onmiddelijk herkenbaar is. Deze stereotypen kun je eigenlijk maar éénmaal gebruiken. Toch zat ik met het probleem dat Charlies geboortedatum mij deze reeks had opgeleverd en ik vond dat het niet mogelijk was daar omheen te gaan. Als componist stuit je wel vaker op een goudader die ook door anderen is blootgelegd. Ik ging niet imiteren, maar probeerde dit hele-toons-gegeven van een nieuw fris aureool te voorzien.
Over de titel. Dat is vertaald: heupverstijvingen (rigide=stijf). Een euvel waar menig westerling aan lijdt. Afrikaanse, Latijnse of Arabische volkeren (buikdanseressen) hebben hier geen last van. Komt dit, omdat we teveel zitten, in kantoren en op duffe schoolbanken? Of drukt onze rationele maatschappij zó op ons dat we verkrampen in ons lichaam?
In het tweede deel worden twee dansende mensen gesymboliseerd door twee slagwerkers met dezelfde instrumenten, grote trom/kleine trom. De synchroniteit van de dansers laat te wensen over: de beide drummers spelen een eenvoudig, bekend popritme, maar in verschillende snelheid. Men staat op elkaars tenen en stoot zich aan elkaar. Deze voortdurende communicatiestoornis die de liefdesdans frustreert, is vertaald in wat muziektechnisch heet: polyritmiek, die tenslotte leidt tot een climax, een drumsolo à deux (Chiel Meijering).
Het werk kon geschreven worden dankzij een subsidie van het Fonds voor de Scheppende Toonkunst.